UPDATE – Hoofdstuk 3 toegevoegd –
Om de huidige tendens van desinformatie door de corporatieve internationale pers te doorbreken, moeten we teruggaan in de tijd. In 1971, lang voor de sociale media het grootste deel van de berichtgeving overnamen, was de pers nog min of meer een ‘vierde macht’. Nu bepalen de reclamebudgetten en de politieke censuur de inhoud van je krant.
Wetenschappelijke studies werden nog niet – zoals nu – beïnvloed door publicatiedrang en industriële belangen, of erger nog, door computerprogramma’s samengesteld.
Het was in die periode dat aan de universiteit van Luik (B) een “Historiek van de Palestijnse kwestie” werd uitgegeven door de vzw ‘Le Masque à Gaz’.
Waarschuwing
- “Objectiviteit”
Degenen die hebben bijgedragen aan het werk van deze ‘geschiedenis’ zijn zich ervan bewust dat ze niet objectief zijn. Meer nog, dat willen ze niet zijn. Voor hen bestaat praktische objectiviteit niet. Ze weten dat het, in de zin waarin het woord algemeen wordt opgevat, slechts een groot masker is dat – in het beste geval – hypocrisie en intellectuele oneerlijkheid verbergt.
Wij willen eerlijk zijn. We denken misschien dat dit een grote stoutmoedigheid is: het is waar dat eerlijkheid een veel nauwere deur is dan ‘eerlijke mensen’ denken, maar het is ook waar dat de wereld waarop deze deur toegang geeft, rijker is dan die van ‘objectiviteit’.
Wat onze groep probeerde te produceren, is het volgende:
– We willen een bescheiden instrument zijn voor het benaderen van een grote en belangrijke realiteit, gekoppeld aan alle problemen van vandaag;
– We willen een wapen zijn, bedoeld voor degenen die onze mening delen en kunnen bijdragen aan de uitbreiding en verbetering ervan.
Wij erkennen dat dit een zeer ambitieus programma is voor de beperkte middelen die we hebben. Maar hoeveel grote middelen worden er niet voor veel slechtere doeleinden gebruikt?
- Enkele goed onderhouden mythen over het ‘Israëlisch-Arabische’ probleem
Dit probleem is inderdaad moeilijk aan te pakken, vanwege bepaalde mythen die verweven zijn met de Europese cultuur en met opzet in stand worden gehouden, soms op een laaghartige manier (je zou in dit verband eens moeten kijken naar “het boekje” voor kinderen met de titel “Kleine David”, dat onder meer een afschuwelijke Arabier laat zien die … “slecht maar niet erg moedig”, met een mes tussen zijn tanden, een school aanvalt).
Assimilatie van antizionisme met antisemitisme of “hij die tegen Israël is, is tegen de Joden”.
Het komt voor dat bepaalde mensen, om ‘de ogen te openen’ van goede mensen voor het antizionisme, joodse antizionistische intellectuelen (historici, journalisten, enz.) … als geesteszieken kwalificeren. We hoorden een universiteitsprofessor deze term gebruiken in Luik, tijdens een conferentie. Het lijkt noodzakelijk om een korte verklarende woordenlijst op te stellen:
- Joden: voorheen denigrerende term die aanhangers van een oude religie aanduidde.
- Israëlieten: zonen van Israël, een goedbedoeld eufemisme voor “Jood”.
- Semieten: oude etnische groep, gedefinieerd door een taalkundige basis en gezien als ‘ras’ door racisten, in het bijzonder door de nazi’s.
- Israëliërs: huidige inwoners van de staat Israël.
- Zionisten:
- – ‘Idealistische’ Joden uit het begin van de 20e eeuw, gegroepeerd in een beweging; historische omstandigheden in het algemeen en het kolonialistische kapitalisme in het bijzonder, lieten deze beweging toe de staat Israël te creëren
- – Momenteel zijn er mensen die de staat Israël verdedigen en de kwestie van het Palestijnse volk negeren; ze kunnen heel goed geïnformeerd zijn en zijn dus oneerlijk, of slecht geïnformeerd zijn en dus onwetend zijn. De gebruikelijke houding van goed geïnformeerde zionisten is het verdoezelen van een genocide en het verheerlijken van mythen over een kolos op lemen voeten.
De redenering ‘antizionisme’ = ‘antisemitisme’ is eenvoudig:
Alle Joden zijn Semieten (we vergeten even de Arabieren, die dat ook zijn) en daarom potentieel Israëlisch (zie al waar dit ons naartoe leidt!).
De Europeanen, en vooral de nazi’s, hebben de joden op gruwelijke wijze vervolgd (we merken op dat antisemitisme een traditie is, zowel oorzaak als gevolg van het niet aanpassen van de Joden). De Europeanen moeten dus onvoorwaardelijk de afstammelingen steunen van de Joden die onlangs zijn vervolgd. En dit omdat deze vervolgde Joden het recht hebben verdiend om weer echte Semieten te worden door Israëlisch te worden.
Deze redenering is naar onze mening niet voldoende om de definitieve verdrijving van de Palestijnen te rechtvaardigen.
Het ‘Israëlische wonder’ of het oude Palestina, woestijn bevolkt door nomaden.
Israël heeft een aanzienlijke economische ontwikkeling doorgemaakt, die door Europese progressieven als een ‘wonder’ wordt uitgebuit. Deze evolutie is logisch en begrijpelijk, door:
– De bijzondere vorm van kolonisatie (zie hoofdstuk ‘specificiteit van Joodse kolonisatie’)
– De snelle toestroom van “leidinggevenden” en technici van Europese afkomst
– De instroom van kapitaal vanuit de internationale zionistische beweging en economische steun van kapitalistische landen. (Merk op dat deze economische steun hand in hand gaat met voortdurende politieke steun)
We kunnen de onteigening van een heel volk niet rechtvaardigen door vooruitgang, ook al is die reëel.
Deze mythe van het ‘wonder’ presenteert bijzonderheden van de woordenschat: het woord ‘woestijn’ (omgevormd tot een tuin) en het woord ‘nomade’; deze twee woorden hebben nog steeds een verkeerde betekenis: de enige woestijn die ooit in Palestina heeft bestaan is de Negev. En de Negev is nog steeds een woestijn.
Het woord ‘nomade’ is besmet met een sociologisch vooroordeel.

De ‘goede rechten’ van de Joden of het beloofde land
We hebben in de geschiedenis een citaat opgenomen over de “weigering van integratie”. (Zie hoofdstuk 2 ‘Zionisme’)
Feit is dat de zionisten uit de heroïsche tijden slecht geïntegreerd waren. Het is daarom normaal en menselijk dat zij droomden van het land dat de bijbel belooft.
Maar het is beter om de realisatie van bepaalde dromen te vermijden!
Het “beloofde land” geldt alleen in de bijbel en in de religie, en heeft niets te maken met welke werkelijkheid dan ook. Het wordt beschouwd als het land van de (verre) voorouders van de huidige Joden. Maar het is mogelijk dat deze voorouders een illusie zijn. (Zie hoofdstuk 1 ‘Overzicht van Palestina’).
Het is ook heel goed mogelijk dat de verdreven Palestijnen dichter bij de oude zonen van Israël stonden dan de geïmmigreerde Joden, althans vanuit sociologisch oogpunt.
De mythe van het ‘Israëlische wonder’ is daarom de uitdrukking van een laattijdig nationalisme, en dit in een tijd waarin het internationalisme in opkomst is. In dit verband is het nuttig om het citaat van Lenin te lezen dat is ingevoegd in het hoofdstuk ‘Zionisme’.
Geen enkel nationalisme rechtvaardigt een verborgen genocide.
Inhoud
Hoofdstuk 1: Overzicht van Palestina
– De geschiedenis vóór de 20e eeuw
– Staat van het land aan het begin van de 20e eeuw
Hoofdstuk 2: Zionisme
Hoofdstuk 3: Begin van de zionistische nederzetting in Palestina
– De belangen van Groot-Brittannië
– De Balfour-verklaring
– Originaliteit van de Joodse kolonisatie
Hoofdstuk 4: Het Britse mandaat in Palestina (1920-1948)
– Engelse politiek tijdens het mandaat
– De Palestijnse revolutie van 1936-1939
– Het witboek Bijlage: “De wals van commissies”
– De tweede Wereldoorlog
– De opdeling van Palestina
Hoofdstuk 5: De oorlog van 1948
Hoofdstuk 6: Naoorlogs en de Suez-crisis
Hoofdstuk 7: Van de Suez-oorlog tot de Zesdaagse Oorlog
Bijlage: “Israël en imperialisme”
Hoofdstuk 8: Snelle tijdlijn
Hoofdstuk 9: Bibliografie
Hoofdstuk 1: Overzicht van Palestina
De geschiedenis vóór de 20e eeuw
Palestina is, net als Mesopotamië, een vruchtbare regio dicht bij de zee en is sinds de prehistorie een van de bevoorrechte plaatsen, ‘centra’ van beschaving. (Het is in Palestina, in Jericho, dat we het eerste bekende bewijs van landbouw en veeteelt vinden, rond 6.500 voor Christus). [Opmerking: Op grond van de Tenach – Joodse geschriften – wordt de schepping geacht te hebben plaatsgevonden 3761 jaar voor Christus]
De geschiedenis van het land is, net als die van Mesopotamië, een ononderbroken reeks invasies. Het zuiden van de Arabische Golf, een droog gebied met zeldzame rivieren, kan vanaf de vroegste tijden worden beschouwd als een “reservoir van bevolkingsgroepen”. De nomadenbevolking die daar woont wordt aangetrokken door de rijkere regio’s, Palestina (oostelijk Middellandse Zeegebied) en Mesopotamië (Perzische Golf): de een na de ander infiltreren ze daar, vallen ze binnen, nemen daar de macht, vestigen zich daar en assimileren daar tot de nieuwe invasie.
Dat deden de Kanaänieten en de Hebreeën ook. Bovendien begeerden machtige volkeren (Egyptenaren, Assyriërs, Romeinen) deze regio’s.
Van 2500 tot 1000 voor Christus: Kanaänieten, Filistijnen en Hebreeuwse stammen
2500: de regio staat bekend als het ‘Land van de Kanaänieten’ (dit volk, oorspronkelijk afkomstig uit Arabië, vestigde zich daar).
1850: Hebreeuwse stammen, afkomstig van het Arabische plateau, proberen zich in Palestina te vestigen, maar worden verdreven door de Kanaänieten. Ze gaan naar Egypte.
1300: Een stam van “Zeevolken” genaamd Filistijnen (vandaar de Arabische naam Phalestine) vestigt zich daar.
1290: De Hebreeuwse stammen keren terug uit Egypte en trekken de regio binnen. Ze zullen veertig jaar lang een tussenstop maken in de woestijn van de Sinaï, uit angst voor de Kanaänietische macht.
1050: De Hebreeën rukken het land binnen en bezetten de stad Jericho.
Van 1000 tot 586 voor Christus: De koninkrijken Juda en Israël
Van 1000 tot 926: David en Salomon
1000 voor Christus: David, die de Kanaänieten versloeg, wordt tot koning gekroond. Hij bezet Jeruzalem en maakt het tot de hoofdstad van het Hebreeuwse koninkrijk. Het was een periode van voorspoed, vooral onder de regering van Salomon.
926: Na de dood van Salomon wordt het koninkrijk in tweeën verdeeld: het koninkrijk Judea in het zuiden (Jeruzalem) en het koninkrijk Israël in het noorden (Samaria).
Van 926 tot 586: de koninkrijken Juda en Israël. Periode van onrust: strijd tussen de twee staten, waarbij elk zelf interne moeilijkheden ondervindt. Bovendien worden de twee staten bedreigd door zowel Egypte als Assyrië, die met elkaar concurreren.

722: vernietiging van het koninkrijk Israël (verovering van Samaria) door de Assyrische Sargon II; deportatie van elites (intellectueel en handmatig) en vermenging van overgebleven Israëliërs met nieuwkomers.
586: vernietiging van het koninkrijk Juda (verovering van Jeruzalem door Nebukadnezar II: nieuwe deportatie van Joden uit de twee oude koninkrijken naar Babylon. Joden, min of meer talrijk afhankelijk van de tijd, bleven na de vernietiging van de koninkrijken in Palestina wonen zonder georganiseerd te zijn in de vorm van een staat. Hun opeenvolgende pogingen tot politieke autonomie zullen mislukken. De politieke overheersing van de Hebreeën over Palestina duurde dus in totaal vier eeuwen: van 1000 tot 586 v.Chr.

Van 586 tot 539 v.C: Assyrische overheersing.
Van 539 tot 332 v.C: Perzische overheersing.
539: Val van Babylon. De Perzen bezetten Palestina. Onder Perzische overheersing keerde de stam Judea uit Babylon terug naar Jeruzalem. Joodse religieuze praktijken worden hersteld en evolueren. Er zijn veel religieuze conflicten.
Van 332 tot 63 v.C: overheersing van de Seleuciden.
332: Verovering van Alexander de Grote. Religieuze ruzies tussen joden gaan door. Hieruit volgt dat pogingen om terug te keren naar politieke autonomie mislukken.
Vanaf 63 v.C. tot 636 na Chr.: Romeinse en Byzantijnse overheersing.
70: Titus vernietigt Jeruzalem volledig.
135: Een Joodse geestelijke, Barkoka, komt in opstand tegen de Romeinen. Keizer Hadrianus verwoestte Jeruzalem opnieuw en richtte bloedbaden aan. Sinds deze gebeurtenis deden Joden tot de 20e eeuw niet langer een poging om in Palestina in nationale of politieke vorm te verschijnen.
N.B. Na de bloedbaden van Hadrianus nam de Joodse emigratie, die al lange tijd belangrijk was, toe. Het gaat richting Arabië (Noord en vooral Zuid) en het Middellandse Zeegebied (Zuid-Europa en Noord-Afrika) om zich uit te breiden naar vele landen (diaspora).

Een emigratiestroom bereikt de vallei van de Don in Rusland. Deze emigranten slaagden erin een deel van de bevolking tot het jodendom te bekeren.
In 740 omarmde koning Bolan de Joodse religie, gevolgd door de adel en het volk van het koninkrijk. (Toen Constantijn I christen werd, werd het christendom de staatsreligie: het is hetzelfde fenomeen).
Tijdens de ontwrichting van het koninkrijk Bolan verspreidden bekeerde Joden (namelijk emigranten en autochtonen die zich tot het jodendom bekeerden) over de landen van Oost- en vervolgens West-Europa.
Dus zelfs als we het zeer twijfelachtige begrip ‘ras’ erkennen, zijn de Europese Israëlieten en de Israëli’s niet de directe afstammelingen van de Semitische stam die vier eeuwen lang over Palestina regeerde.
Van 636 tot 1542: het Arabische rijk.
636: De Arabieren, gevormd tot een rijk, verdrijven de Romeinen uit Palestina en bezetten de regio. Vroeger leefden er nomadische en geïsoleerde Arabische stammen in Palestina. De Arabische verovering van 636 veroorzaakte de toename en sedentarisering van de bevolking. Er is een toestroom van Arabische stammen uit Irak, Arabië en Syrië.
Van 1542 tot 1918: Turkse overheersing over alle Arabische landen. De Turkse overheersing, die vier eeuwen heeft geduurd, verdiept de latente Arabische decadentie en leidt tot een sociaaleconomische en culturele achteruitgang van de Arabische wereld in het algemeen en van Palestina in het bijzonder. Dit fenomeen maakt de Arabische wereld bijzonder kwetsbaar voor het Franse en Britse kolonialisme en de zionistische bezetting van Palestina.
Situatie van Palestina aan het begin van de 20e eeuw.
Palestina is een land van ongeveer 27.000 km². De definitieve grenzen werden vastgelegd door een reeks overeenkomsten en verdragen van 1906 tot 1922.
Tot 1914 bleef Palestina een afgelegen gebied van het Ottomaanse Rijk, verbonden aan de provincie Syrië, dunbevolkt en met een economie gebaseerd op vrij primitieve natuurlijke landbouw. Industrie bestaat vrijwel niet en de handel blijft lokaal
Het belangrijkste kenmerk van deze landbouw is het bestaan van grote landgoederen die worden beheerd door afwezige eigenaren en worden bebouwd door landarbeiders. Deze gebieden beslaan meer dan de helft van het bouwland. Niettemin blijft er een bepaald aantal kleine eigenaars-boeren bestaan.
Landarbeiders, verbonden aan het land, werden uitgebuit door grootgrondbezitters en Ottomaanse ambtenaren. Kleine eigenaren worden uitgebuit door het dorpshoofd (sjeik), de gouverneur, de geldschieters, de kooplieden.
De fellahs, arbeiders of kleine eigenaren, onderworpen aan belasting, zitten voortdurend in de schulden (in 1930 kunnen we woekertarieven van 30 tot 200% waarnemen). De enige hulpbron die ze hebben is vaak de verkoop van hun land. Dit verklaart de geleidelijke onteigening van de fellahs, die de reserve aan werklozen zullen vergroten.
Het aantal inwoners: rond 1880 ongeveer 300.000, rond 1914 ongeveer 689.000. De Joodse gemeenschap, die hier net als in andere landen (Arabisch of niet) bestaat, is niet homogeen, zij is afhankelijk van liefdadigheidswerken (1868: 15% van de 13.000 Joden oefent een lucratief beroep uit). In 1915 bereikte het aantal 85.000 mensen (35.000 Palestijnse Joden maakten toen deel uit van zionistische organisaties), maar keerde in 1918 terug naar 57.000.

Concluderend kan worden gesteld dat de situatie in Palestina zodanig is dat het land aan het begin van de 20e eeuw de perfecte prooi is voor alle vormen van kolonialisme.
Hoofdstuk 2: Zionisme
Het Joodse ‘volk’ is al meer dan 2000 jaar ‘verspreid’ over de hele wereld; Dit is wat wij de “diaspora” noemen. Het was echter pas aan het einde van de 19e eeuw dat het idee van een Joodse staat zich verspreidde, een idee dat alleen werd gesteund door die van het ‘beloofde land’. De zionistische beweging ontstond aan het einde van de 19e eeuw.
Waarom alleen op dit moment? Is het louter toeval of moeten we naar diepere oorzaken zoeken?

Na het feodalisme: verschijning van de bourgeoisie en de nationale staat.
1789 is een cruciale datum in de geschiedenis. Het markeert het einde van de feodale periode en de triomf van het sociale systeem dat al een tijdje in de maak was: het kapitalisme.
Het feodalisme werd gekenmerkt door een veelheid aan kleine economische gemeenschappen, min of meer onafhankelijk, die meestal met elkaar concurreerden; de steden waren zeer onontwikkeld en werden voornamelijk bevolkt door individueel werkende ambachtslieden en handelaars.
Het kapitalisme zal deze stand van zaken diepgaand veranderen.
Dankzij de technologische vooruitgang (de verschijning van machines) en de koloniale veroveringen (toe-eigening van grondstoffen) ontwikkelt de industrie zich snel, worden steden bevolkt door een proletariaat en neemt het vakmanschap af ten gunste van de fabrieken.
De macht behoort niet langer toe aan de aristocraten van weleer, maar aan degenen die het geld hebben en het laten groeien door de arbeid van het volk uit te buiten. Deze nieuwe klasse is de bourgeoisie.
Een ander belangrijk kenmerk van deze historische periode is de geleidelijke eenwording van feodale ministaten tot nationale staten. Het opkomende kapitalisme, geconfronteerd met de noodzaak om de producten die het produceert te verkopen, heeft een voldoende grote markt nodig. Dit is de reden waarom de vorming van nationale staten veel sneller verloopt in regio’s waar de bourgeoisie het sterkst is (Frankrijk, Engeland, Verenigde Staten, enz.).
N.B. Pas veel later zouden we getuige zijn van de ineenstorting van de nationale grenzen van het kapitalisme, onder druk van de grote internationale monopolies, die graag hun markt wilden uitbreiden naar de dimensies van de planeet.
Samenvattend zijn we in de 19e eeuw dus getuige geweest van de vorming, binnen het raamwerk van de nationale staten, van een markt die de nieuwe burgerlijke middenklasse ten goede kwam. Dit is burgerlijk nationalisme.
Zionisme – een bourgeoisie zonder markt.
In regio’s van Europa waar de middenklasse relatief zwak of embryonaal was, duurde de vorming van de moderne nationale staat tot het midden van de 20e eeuw. Zo ook in Italië, Duitsland en de Balkan. In deze regio’s moesten burgerlijk-nationalistische bewegingen strijden tegen feodale verspreiding en politieke fragmentatie en tegen de hegemonie van de nationale bourgeoisie die hen waren voorgegaan bij de vorming van hun staat.
Het zionisme is het resultaat van deze grote historische veranderingen die Europa hebben getroffen.
Het is een reactie op de traditionele Joodse bourgeoisie tegen de Europese bourgeoisie (voornamelijk uit Oost-Europa) die strijd leveren over de economische richting; de Joodse bourgeoisie wordt langzaamaan verdreven uit de economische sectoren die zij bezetten. In die zin kan het zionisme uitgelegd worden als de beweging van de Joodse nationale bourgeoisie op zoek naar een eigen markt. De strijd nam vaak het aspect aan van het meest gewelddadige antisemitisme onder niet-Joodse Europeanen.
In 1829 ondertekende het tsaristisch bewind een handelsovereenkomst met Frankrijk. In de Romaanse provincies van het rijk (Moldavië en Walachije), is de actieve lokale bourgeoisie altijd joods. Het handelsakkoord, en de rijkdom die het oplevert, bevordert de ontwikkeling van een nationale Romaanse bourgeoisie. Dertig jaar later, wordt het land dooreengeschud door een eerste golf van antisemitisme.
(Jallach El Azam, «Pour mieux comprendre le sionisme», revue Mawakef, Beirouth).
Het “Joodse vraagstuk” is daarom ook een economisch vraagstuk, het is de concurrentie tussen twee bourgeoisieën om de verovering van de markten.
Bezorgd over deze situatie lanceerde een aantal Joodse intellectuelen het idee om Joden van over de hele wereld in een bepaalde regio (in Oeganda, Argentinië of Palestina) samen te brengen.
De Joodse bourgeoisie zou dan een exclusieve markt hebben, in verhouding tot haar omvang.
De beroemde zionistische slogan dat we “een land zonder mensen moeten vinden om het aan een volk zonder land te geven” moet daarom eerder worden opgevat als de noodzaak om een markt op maat te creëren voor een bourgeoisie zonder markt.
Deze verlangens naar de oprichting van een nationale staat kwamen tegen het einde van de 19e eeuw tot ontwikkeling. Ze vallen daarom samen met het hoogtepunt van het Europese kolonialisme, op zoek naar grondstoffen, goedkope arbeid en nieuwe markten.
Het zionistische kolonialisme komt daarom op het juiste moment, het is consistent met de externe belangen van Europa.
Eerst en vooral Jood zijn
Het zionisme moest ook vechten tegen pogingen en verleidingen om Joden in Europa te integreren, vandaar de gewenste dubbelzinnigheid en verwarring tussen Joden en zionisten, tussen antizionisme en antisemitisme.
“Het zionisme is niet alleen een algemeen idee, noch een filosofische en religieuze opvatting, het is in zijn essentie een strijd tegen integratie.”
(Ben-Gourion, “Jaarlijkse uitgave van de staat Israël”, 1952)

De trend om Joden uit te nodigen om te integreren in de samenlevingen waarin zij leven, werd verdedigd door Karl Marx in zijn ‘Studie van de Joodse kwestie’, gepubliceerd in 1884.
Het zionisme werd door Lenin scherp veroordeeld als een kolonialistisch project en als een sabotage van de solidariteit die zou moeten heersen tussen Joodse arbeiders en hun Europese broeders.
(vgl. Lenins problemen met de Bund en de Paolé Sion, socialistische partijen die alleen Joden als leden accepteren.)
Hoofdstuk 3: Begin van de zionistische nederzetting in Palestina
De eerste Joodse kolonisten
De ontwikkeling van de Russische nationale kleinburgerij, haar overname van de controle over de economie en haar chauvinistische en systematisch racistische uitingen (pogroms georganiseerd door de staat), verdreven de Joden aan het einde van de 19e eeuw uit de posities in het landleven waarin zij altijd actief waren en zetten hen ertoe aan het land te verlaten.
Al in 1882 werden in Palestina enkele Joodse landbouwkolonies gesticht. De pioniers, voornamelijk uit Roemenië en Rusland, negeerden de meest fundamentele begrippen van de landbouw en raakten al snel in de schulden.

Datzelfde jaar moeten ze hulp zoeken in het buitenland. Baron E. de Rothschild (Frankrijk) zal hun weldoener zijn. Zeker een weldoener, maar ook een geïnformeerde kapitalist: de koloniën moeten opbrengen. De baron plaatste er een bestuur dat verantwoordelijk was voor de gehoorzaamheid van de kolonisten en het verzet de kop in te drukken.
Beetje bij beetje zullen de kolonisten zich realiseren dat fellahs (Arabische landarbeiders), goedkope arbeidskrachten vormen die in hun plaats werken. De kolonisten worden ‘planters’. De joodse kolonisatie wordt in die tijd een kolonisatie van het klassieke type.
Palestina: toekomstige zionistische staat
In 1897 breidde de zionistische beweging zich uit. Zij hield haar eerste congres in Bazel, Zwitserland. We onderzoeken eerst de Joodse nederzettingsprojecten in Oeganda en Argentinië.
N.B. De Joden van Palestina laten zien dat ze felle voorstanders zijn van de Joodse kolonisatie in Oeganda, en blijven tekeergaan tegen het vervloekte land Zion, “land van graven en lijken”.
(Léemach, geciteerd door Koestler, “analyse van een wonder”, Parijs, 1949).
Palestina wordt uiteindelijk aangewezen als de toekomstige zionistische staat. Deze keuze is de combinatie van twee motivaties:
– Eén rationeel argument: de wens om zichzelf onder de bescherming te plaatsen van het Europese imperialisme (in dit geval Engels), het enige dat destijds bevoegd was om de wereld en haar bewoners te controleren;
– Het andere, irrationeel, het verlangen om terug te keren naar het “beloofde land”.
In 1900 droeg Baron de Rothschild zijn koloniën over aan de ‘Jewish Colonization Association’ (JCA), een particuliere vereniging die tot doel had de Joodse emigratie over de hele wereld te ondersteunen.
In 1901 werd het Joods Nationaal Fonds opgericht, gefinancierd door individuele bijdragen van duizenden Joodse huishoudens. Het belangrijkste doel van dit fonds zal de aankoop van land zijn dat “onvervreemdbaar eigendom van het Joodse volk” zal worden en dus uit de grondspeculatie zal worden verwijderd.
Hertzel, grondlegger van de zionistische beweging, stierf In 1903. De dromen van de zionisten zullen echter overleven, omdat ze consistent zijn met de imperialistische projecten van Groot-Brittannië in de Arabische wereld.
Groot-Brittannië komt in het spel: zijn belangen in het Midden-Oosten
In 1904 richtte Groot-Brittannië, uit angst voor concurrentie van het Duitse imperialisme in de wereld, de ‘Entente Cordiale’ op met Frankrijk (Lyautey-Kromer-pact), dat het onder de liberale eerste minister Sir Henri Campbell-Bannerman, in 1907 zou uitbreiden naar België, Spanje en Nederland.

Het was in die tijd dat deze Engelse premier de oprichting aankondigde van een commissie bestaande uit vooraanstaande universiteitsprofessoren. Het moet de oorzaken van de val van voorgaande (keizer)rijken in de geschiedenis analyseren en aanbevelingen doen om de val van het Britse Rijk te voorkomen of op zijn minst uit te stellen.
Na de redenen te hebben aangehaald die de val van (keizer)rijken hebben bepaald en de belangen van Europa in de wereld in herinnering te hebben gebracht, stelt dit rapport de beslissende vraag:
Waar zou het gevaar vandaan kunnen komen dat het Britse Rijk in het bijzonder en het Europese imperialisme in het algemeen bedreigt?
Het antwoord kwam snel: “Het gevaar schuilt in het Middellandse Zeegebied, het scharnier tussen het Westen en het Oosten, en de route van Groot-Brittannië naar de koloniën van het Verre Oosten, een route die door het Suezkanaal loopt. In feite, van Rabat in Marokko tot Mersin in Turkije is er inderdaad maar één volk dat geniet van een gemeenschappelijke geschiedenis, een gemeenschappelijke beschaving, een gemeenschappelijke taal: het Arabische volk. Daar liggen alle mogelijkheden van een mogelijke nationale wedergeboorte en de middelen van een waarschijnlijke macht.”
Het rapport stelt dan de vraag: “Wat zou de situatie zijn als de aspiraties van deze mensen effectief zouden worden gerealiseerd door middel van eenheid en hun inspanningen zouden worden gekanaliseerd?
Het antwoord is duidelijk: “De verwezenlijking van deze ambities zou een beslissende slag toebrengen aan het Britse Rijk. »
Ter bescherming tegen een mogelijke ramp beveelt de commissie de grote mogendheden aan om deze regio in een uiteengereten staat te houden – (de Fransen in Noord-Afrika, de Engelsen in Egypte en het Midden-Oosten, de Turken in het Midden-Oosten) – achterlijk en volkomen onwetend. Ze beveelt aan te strijden tegen elke poging tot vereniging, of deze nu intellectueel, spiritueel is, of vooral politiek en territoriaal.
De meest effectieve manier is om het Afrikaanse blok en het Aziatische blok te scheiden door een ‘krachtige menselijke barrière’ op te richten op de brug die hen verbindt, verbonden met Groot-Brittannië en vijandig tegenover de inwoners van de regio: dit zal de rol zijn van de Joodse kolonisatie van Palestina.
De Britse imperialistische belangen komen volkomen overeen met die van het zionisme.
N.B. Over de belangen van Groot-Brittannië in het Midden-Oosten kan men de artikelen raadplegen van M. Rodinson en K. Mohieddine in “Les Temps Modernes”, 1967, nr. 253 bis, en de brochure “Gauche authentique, Gauche aventurière” van de Libanese Communistische Partij, Beiroet.
De Balfour-verklaring
In 1914 brak de Eerste Wereldoorlog uit.
De zionisten zetten hun druk op Groot-Brittannië voort voor de verwezenlijking van hun gemeenschappelijk belang: de oprichting van een Joodse staat in Palestina.
Vóór het einde van de oorlog presenteerde de Engelse zionistische leider Herbert Samuel in een rapport aan de Britse regering het project om een Joodse staat in Palestina te stichten onder Engelse controle. Hij stelde voor “om daar 3 tot 4 miljoen Europese Joden te groeperen” en rechtvaardigde zichzelf in deze termen: “Op deze manier zullen we een nieuwe bevriende staat krijgen, grenzend aan Egypte en het Suezkanaal”.
Er worden praktische onderhandelingen gestart tussen Engeland en de twee zionistische leiders Rothschild en Weizman.
In november 1917 resulteerden deze contacten in de verklaring van Balfour, de toenmalige Britse minister van Buitenlandse Zaken:

Geachte heer de Rothschild,
Ik heb het grote genoegen u, namens de regering van Hare Majesteit, de volgende verklaring van sympathie voor de joodse zionistische aspiraties te richten, die aan het kabinet zijn voorgelegd en goedgekeurd. De regering van Zijne Majesteit staat positief tegenover de vestiging in Palestina van een nationaal thuisland voor het Joodse volk en zal alles doen wat in haar macht ligt om de uitvoering van dit project te vergemakkelijken, waarbij het duidelijk is dat er niets zal worden gedaan dat schade zou kunnen toebrengen aan de burgerlijke en religieuze rechten van niet-joodse gemeenschappen die momenteel in Palestina wonen, of de rechten en politieke status van joden in andere landen.
Ik zou het op prijs stellen als u deze verklaring onder de aandacht van de Zionistische Federatie zou willen brengen.
Met vriendelijke groet,
A.J. Balfour.
Het is belangrijk op te merken dat anderhalf jaar vóór de Balfour-verklaring een alliantieverdrag tussen Groot-Brittannië en Hussein Ben Ali, Sharif van Mekka, werd ondertekend, waarin de onafhankelijkheid van de Arabische landen, waaronder Palestina, werd besproken.
N.B. Hussein Ben Ali is de vader van Faisal, de toekomstige koning van Irak en van Abdullah, de toekomstige koning van Jordanië, bij de gratie van Groot-Brittannië.
In ruil voor deze beloften van onafhankelijkheid moesten de Arabieren tegen de Turken en de Duitsers vechten.
“De Britse regering heeft mij opgedragen u te verzekeren dat Engeland niet van plan is een vredesverdrag te ondertekenen dat onder de essentiële voorwaarden geen melding maakt van de onafhankelijkheid en eenheid van de Arabische volkeren, van Mersin tot het noorden tot de Indische Oceaan in het zuiden. Oostwaarts tot aan de Rode Zee, de Sinaï en de Middellandse Zee in het westen.”
(Brief van Mac Mahon, Engelse Hoge Commissaris in Caïro, aan Hussein Ben Ali, 13 december 1915).
Dit politieke manoeuvre van overeenstemming met de Arabieren is begrijpelijk: Engeland heeft hen nodig om de Turken in het Midden-Oosten te verslaan.
“De Arabische bijdrage was doorslaggevend bij het bepalen van de overwinning van de geallieerden.”
Het verlangen van de Arabieren naar onafhankelijkheid schaadde echter het Engelse koloniale beleid.
Engeland verkrijgt het mandaat over Palestina

In augustus 1918, nadat Palestina was bevrijd van de Turken, verenigde Engeland, ondanks zijn beloften aan de Arabieren, en tot hun grote verrassing, de Palestijnse gebieden onder de controle van het “Departement voor Bezette Landen”.
Deze militaire regering begon onmiddellijk met de uitvoering van de Balfour-verklaring: zij gaf toestemming voor een Joodse missie, onder leiding van Weizman, om vanuit Londen te komen om deel te nemen aan de opbouw van het land.
In januari 1919 eisten de Arabieren op het Congres van Versailles de toepassing van de Hussein-Mac Mahon-overeenkomsten.
Officieel en voor het eerst maakten de zionisten de Balfour-belofte bekend, waarbij ze herinnerden aan de volledige instemming van de bondgenoten over dit onderwerp.
Engeland beweert dat er in zijn beloften aan de Arabieren helemaal geen sprake was van Palestina; ze voegt eraan toe dat het belang van haar interesse in deze regio het haar onmogelijk maakt dergelijke beloften na te komen.
De Amerikaanse delegatie stelt voor een onderzoekscommissie naar Palestina te sturen met als doel de ware wensen van het Palestijnse volk bij de keuze van zijn politieke regime vast te stellen.
Deze commissie, de King-Crane commissie, stelde in het volledige rapport van haar onderzoeken op 28 augustus 1919, na de verklaring van Wilsons principe van de vrije instemming van naties tot zelfbeschikking dat:
“Gezien het feit dat dit principe veralgemeend moet worden en rekening houdend met de wensen van de Palestijnen, we verplicht zijn toe te geven dat de niet-joodse inwoners, d.w.z. 95% van de bevolking, de belofte van Balfour en de joodse immigratie weigeren (we voegen eraan toe: welke al begonnen is – vergelijk ‘originaliteit van de joodse kolonisatie’) en dat zij hun onafhankelijkheid opeisen, dat wil zeggen het vertrek van de Engelsen.”
“Het feit dat Joodse immigratie wordt opgelegd aan een volk dat in zo’n psychologische toestand verkeert en zulke aspiraties voor vrijheid heeft, is niet meer dan een tegenspraak met het Wilson-principe, dat we zojuist hebben verklaard.”
Dit rapport had geen effect op Groot-Brittannië en geen weerklank bij president Wilson zelf.
Op 25 april 1920 kwam de Hoge Raad van de Geallieerden bijeen in San Remo en besloot, in overeenstemming met artikel 22 van het handvest van de Volkenbond, Palestina onder Brits mandaat te plaatsen.
De tekst van het mandaat verwijst naar de Balfour-verklaring en de instemming van de bondgenoten met de oprichting van een nationaal thuisland voor de Joden. De aspiraties van de Palestijnse Arabieren, achteloos aangeduid als niet-Joodse bevolkingsgroepen, worden in stilte doorgevoerd.
Originaliteit van de Joodse kolonisatie: ‘Joods product en Joods werk’
Van 1900 tot 1914 zijn er in Palestina drie vormen van joodse kolonisatie te onderscheiden:
* De koloniën van de I.C.A., als opvolger van die van Rothschild;
* Kolonisatie gepland door zionistische organisaties;
* De sinaasappelboomgaarden van particuliere joodse kapitalisten.
In alle drie de gevallen zijn aanzienlijke uitgaven nodig: de installatie van een familie van kolonisten kost dus ongeveer duizend pond sterling. De Joodse kolonist uit Europa heeft een hoge levensstandaard en kan niet concurreren met de fellah voor de productie van groenten en granen.
Joodse boeren gingen zeer snel (op zoek naar winst) de lokale arbeid systematisch uitbuiten.
De joodse kolonisatie was in die tijd een ‘klassieke’ kolonisatie: uitbuiting door buitenlandse kolonisten van de lokale beroepsbevolking van een land.
De nieuwe factor zal de tegenstelling zijn tussen gevestigde kolonisten en nieuwe Joodse immigranten die op zoek zijn naar werk. Dit, vooral in de periode 1904-1905, de tijd van de tweede golf van zionistische kolonisatie – de mislukking van de Russische Revolutie van 1905 dreef veel Joden in de armen van het zionisme. De nieuwe immigranten zijn voor het grootste deel jonge westerlingen, afkomstig uit de lagere middenklasse, met een hoge levensstandaard, ongeschoold in de landbouw (volgens Van De Velde heeft 43% van hen een universitaire, technische studie, enz. afgerond).
Deze nieuwe immigranten zullen het ordewoord opleggen: ‘Joods werk, Joods product’.
Wat betekenen deze ordewoorden?
Joodse bazen streven, net als alle bazen, naar maximale winst. Ze hebben er belang bij en de neiging om Arabische boeren in dienst te nemen en niet immigranten, om drie redenen:
* De Joodse boer is minder gewend aan klimatologische omstandigheden en daarom minder resistent;
* De fellah is bedrevener in het bewerken van het land dan de Joodse kleinburger die uit Europa komt;
* De Palestijnse boer, met een lage levensstandaard, is tevreden met een lager salaris dan de Joodse immigrant.
De Joodse immigrant is niet concurrerend op de arbeidsmarkt.
De voorkeur van werkgevers voor Palestijnse boeren zou daarom de Joodse immigratie ernstig vertragen en daarmee de zionistische projecten om Palestina om te vormen tot een nederzettingskolonie schade toebrengen.
Zionistische organisaties hebben er daarom belang bij om Arabische arbeidskrachten systematisch uit te sluiten van het productiecircuit en aan te dringen op de creatie van een gesloten Joodse markt: een markt waar de producent, de tussenpersoon en de belangrijkste consumenten Joods zijn.
N.B. De toepassing van het ordewoord ‘Joods werk, Joods product’ zal niet soepel verlopen: zo organiseerden gevestigde kolonisten in 1905 in Petah Tikva een boycot van nieuwe geïmmigreerde Joodse arbeiders.

De gevolgen van deze ordewoorden zijn:
* De uitsluiting van Arabische arbeidskrachten uit de productie zal een toenemend aantal Palestijnse boeren transformeren in sub-proletariërs die door de steden aangetrokken worden. De Arabische markt heeft in feite niet dezelfde vitaliteit als de Joodse markt, omdat deze te veel onderhevig is aan conservatieve feodaliteit. De financiële kracht ervan is in geen enkel opzicht te vergelijken met die van de Joden die profiteren van aanzienlijke hulp van zionistische organisaties over de hele wereld. De technische kracht ervan is inferieur aan die van joodse immigrantenintellectuelen.
* De vorming van de Joodse markt zal de Arabische massa’s (zowel de fellahs die van hun land zijn beroofd als het Joodse sub-proletariaat) het vermogen ontnemen om effectief op te treden op alle facetten van de economie in het geval van stakingen en opstanden.
De gevolgen van dit fenomeen zullen we later zien (vergelijk met de revolutie van 36-39).
Kortom, de toepassing van deze ordewoorden maakt een einde aan de ‘klassieke’ kolonisatie van Palestina.
Joodse kolonisatie wordt bezetting door kolonisten: het Palestijnse volk wordt verdreven uit zijn land en gedwongen om van buitenaf te vechten.
Wordt vervolgd